Vorige pagina

Modelleervraagstukken onderwijslocatie

Bij het opvoeren van de onderwijslocaties kunnen onderwijsinstellingen de volgende dilemma’s tegen komen:

Wij noemen onze onderwijsaanbieders vaak ‘(onderwijs)locaties’. Wat nu?
Het is belangrijk om te beseffen dat in RIO een onderwijslocatie nooit de drager is van een onderwijskundige identiteit. Dat is altijd de onderwijsaanbieder. Onderwijslocaties hebben daarom in RIO ook geen naam en worden alleen aangeduid met straatnaam en huisnummer.

Verwarrend is wellicht dat in het onderwijs onderwijsaanbieders die tot een groep behoren in het dagelijks gebruik (ook op websites) vaak ‘locaties’ worden genoemd. Binnen RIO noemen we ze echter onderwijsaanbieders, omdat we de term onderwijslocatie echt willen reserveren voor enkel de plekken waar het onderwijs plaatsvindt. Het woord ‘locatie’ zegt dat al. Het is even wennen maar het voorkomt een hoop verwarring uiteindelijk.

Wanneer is een plaats waar onderwijs wordt gegeven een onderwijslocatie?

Is bijvoorbeeld een ‘losse’ gymzaal een onderwijslocatie? Deze plaats kan wel voorkomen in de roostering en heeft daar ook waarschijnlijk een roostercode, net zoals de andere onderwijslocaties. De gymzaal kan ook eigendom van de onderwijsinstelling zijn.
Als deze locatie echter geen rol speelt in de onderwijserkenningen en bekostiging van de onderwijsinstelling (de locatie komt niet voor in de onderwijsinstellingserkenning) en ook niet relevant is voor andere ketenpartijen en ketenprocessen, dan is het niet zinvol om de locatie als onderwijslocatie op te voeren in RIO. Het heeft dan namelijk geen toegevoegde waarde voor bijvoorbeeld de uitwisseling met andere partijen, alleen voor de interne bedrijfsvoering.


Hoe zit het met ILOC’s, ULOC’s en dat soort vestigingscoderingen?

Voor de registratie van onderwijslocaties in RIO is alleen de koppeling tussen een “echte” onderwijslocatie en een “echte” vestigingserkenning van toepassing.
In de praktijk is dat nu vaak de ‘00-vestiging’ (=vestigingscode met volgnummer 00), ook wel ‘hoofdvestiging’ genoemd. De vestigingscode wordt echter ook gebruikt om volledig andere ‘plekken’ te registreren, zoals inspectielocaties (ILOC), toetslocaties (ULOC), Facet-locaties, OSO-locaties en objecten die in het eigen LAS met deze codering worden aangeduid (denk aan de EOA-groep).
Deze ‘plekken’ zijn voor het registreren in RIO niet van belang. Ga deze dus ook niet proberen op te voeren of te koppelen maar ga alleen uit van de reële onderwijslocaties en bijbehorende vestigingserkenningen zoals hier gepubliceerd.

Is een bestuursbureau op een locatie waar geen onderwijs wordt aangeboden een onderwijslocatie?

Een bestuursbureau of een andere ondersteunende dienst die op een aparte locatie is gehuisvest bij een onderwijsinstelling hoeft niet als een onderwijslocatie geregistreerd te worden. Er wordt immers geen onderwijs aangeboden. Wel kan deze locatie een rol spelen in de communicatie (zie daarvoor Stap 5 Met WIE Communicatiecontext).

Moet elke onderwijslocatie een eigen vestigingserkenning hebben?

Het komt in het po regelmatig voor dat een onderwijslocatie (nog) geen formele vestigingserkenning heeft. Dat is geen ramp, omdat binnen RIO een vestigingserkenning gekoppeld kan worden aan meer dan één onderwijslocatie. De onderwijslocaties delen dan als het ware een vestigingserkenning.

Hoe modelleert u een campus?
Het komt voor dat een onderwijsinstelling in het primair onderwijs bestaat uit een cluster van gebouwen. We noemen dat ook wel een campus.
Het staat een onderwijsinstelling binnen bepaalde (juridische) marges vrij om een campus van gebouwen als één onderwijslocatie op te voeren of als verschillende onderwijslocaties. Criterium hierbij is opnieuw of de campus als geheel of als losse onderdelen optreedt in de onderwijsinrichting en onderwijserkenningen van de onderwijsinstelling.
Hebben de gebouwen van de campus eigen vestigingserkenningen in de onderwijsinstellingserkenning? Dan ligt het voor de hand ze als aparte onderwijslocaties op te nemen in RIO. Zo niet, dan kan de onderwijsinstelling op basis van de werkelijkheid van de onderwijsinrichting beslissen welke modellering toegepast moet worden.

Mogelijke criteria om de knoop door te hakken zijn:
  • Zelfstandigheid van  de gebouwen in de communicatie naar derden
  • Zelfstandigheid van de campusgebouwen in de organisatie en roostering
  • Vaste verdeling van het onderwijsaanbod over de gebouwen van de campus (als er op een campus in het voortgezet speciaal onderwijs bijvoorbeeld aparte gebouwen zijn voor de uitstroomprofielen vervolgonderwijs en arbeidsmarkt, ligt het voor de hand ze als aparte onderwijslocaties te beschrijven).
Let op! Check hierbij of er vanuit de wet- en regelgeving restricties gelden. 

Bedenk tot slot dat, ook al kiest een onderwijsbestuur ervoor om alle gebouwen op een campus apart als onderwijslocatie op te voeren met daaraan gekoppeld een vestigingserkenning, die onderwijslocaties nog wel altijd via de aangeboden opleidingen aan één onderwijsaanbieder gerelateerd kunnen worden. Op deze manier kunnen ze zo toch als een eenheid herkend worden. Zie hiervoor de vervolgstappen in deze handleiding.

Heeft afstandsonderwijs ook een onderwijslocatie?

Bij afstandsonderwijs, bijvoorbeeld in online vorm, komen leerlingen niet naar een plaats toe om te leren.

Heeft dit onderwijsaanbod dan ook geen onderwijslocatie?
Als er niet duidelijk een separate plek in de onderwijsinstelling is waar dit onderwijs wordt georganiseerd (bijvoorbeeld een apart gebouw met video-conferencezalen o.i.d.), dan is er geen sprake van een zelfstandige onderwijslocatie.

Moet ik alle onderwijslocaties ook echt registreren?

Vanuit het onderwijsveld is heel duidelijk de wens geuit om alle echte onderwijslocaties ook zonder uitzondering te registreren. De onderwijslocatie is namelijk voor heel veel processen die niet direct met bekostiging te maken hebben zeer relevant.

Omdat de onderwijslocatie als gegeven mee wordt gegeven als verplicht veld naar de Registratie Onderwijsdeelnemers (ROD, voorheen BRON, live begin 2022), kunnen partijen als de Inspectie van het Onderwijs, Vensters-po en gemeenten die vanuit ROD (voorheen BRON) gegevensleveringen krijgen direct deze onderwijslocaties herkennen en eventueel gebruiken voor hun eigen processen.
Gemeenten hoeven daardoor bijvoorbeeld niet meer bij onderwijsbesturen aan te kloppen om te vragen naar de leerlingaantallen per locatie.
De Inspectie kan op basis hiervan intern objecten van onderzoek definiëren en hoeft hiervoor niet meer Inspectielocaties (ILOC’s) in RIO te laten registreren, zoals ze dat nog wel noodgedwongen moesten doen in het BRIN-register. Dit gaat volgens de vertegenwoordigers vanuit het onderwijsveld een hoop administratieve rompslomp en verwarring oplossen.